Het begon allemaal met het Bengaalse jongetje Motalib (Moot) die weg liep van huis …
“Heeft hij wel een zwemdiploma?” vraagt de badjuffrouw aan ons als een klein donker jochie met een snoekduik van de hoge duikplank het water in plonst. “Nee, dat heeft hij niet”. Ze kijkt bedenkelijk naar hem als hij naar ons toe komt zwemmen. “Eigenlijk mag dat niet.” zegt ze. Motalib staat alweer op de plank en duikt.
We kijken naar Motalib in het water en maken ons een voorstelling van hem, zwemmend als een vis in het water van het verre en warme Bangladesh. We zijn onwetend over wat er in zijn hoofd omgaat, wat hij al heeft meegemaakt. Terwijl wij achterop de fiets bij onze moeders naar de kleuterschool werden gebracht en indiaantje speelden, vocht Motalib zijn dagelijks gevecht, bedacht hij trucjes om geld of rijst te krijgen om te overleven. Ruim anderhalf jaar heeft hij door het zuiden van Bangladesh gezworven, weggelopen van huis uit angst voor het zoveelste geweld van zijn vader nadat hij de rijst voor de volgende dag heeft opgegeten.
Motalib blijkt vindingrijk in het vergaren van zijn dagelijkse portie voedsel. Zo poept hij vlak voor zonsopgang voor deuren van winkels om daarna als ’toevallig’ passant aan te bieden de rommel op te ruimen. Niet voor niets uiteraard. Of bediende hij bij rijke mensen en ’t eten was op voordat het ter plaatse was.
Op een dag komt een man van het kinderopvangtehuis naar de haven. Daar zoekt hij weeskinderen als er weer een plaatsje vrij is in het tehuis. ‘Altijd zeggen dat je ouders dood zijn’ is de tip van de tientallen straatkinderen. De man spreekt Motalib aan.Na ongeveer vier maanden wordt hij geadopteerd door het Nederlandse echtpaar Weijters, en op 22 juni 1977, de dag die hij als zijn verjaardag viert, komt hij aan. Hij heeft overleefd!
In de zeventien jaar in Nederland is het Bengaals helemaal verdwenen maar de herinneringen zijn Motalib scherp bijgebleven. En beginnen te knagen. Zo besluit hij in 1994 om samen met zijn vriendin Ingrid naar Bangladesh te reizen om zijn familie te vinden. Hij denkt zich genoeg te herinneren om het dorpje waar hij met zijn familie woonde terug te vinden. ‘In Barisal met de boot links de rivier op, na een halve dag varen ben je er’.
De aankomst in Bangladesh valt zwaar. De grote armoede en de enorme hoeveelheid mensen zijn een schok, voor Ingrid wordt het al niet makkelijker in de mannenmaatschappij.
In Barisal een teleurstelling: heel veel rivieren monden uit in de haven die elk weer talloze vertakkingen hebben. Probeer daar maar eens de goede uit te vinden. Motalib en Ingrid bedenken een plan. Een halve dag varen, dat moet een straal van ongeveer vijftig kilometer zijn. Ze huren een boot en met behulp van een gids gaan ze op zoek, overal vragen. Het nieuws gaat als een lopend vuurtje door de streek: ‘een rijke Bengaal uit het westen komt terug om samen met zijn vrouw zijn familie te zoeken’. Na een week zijn ze al door talloze mensen aangeklampt, omhelsd, die tot op de knieën met tranen allemaal beweerden een broer, zus moeder, vader of oom te zijn. Na een paar gerichte vragen vallen ze snel door de mand. Het kost echter veel tijd en het eist een groot incasseringsvermogen. Volkomen gedesillusioneerd stoppen ze ermee en trekken het land in, om gewoon als toerist van het land te genieten en bij te komen van alle emoties. Misschien is het beter zo, denkt Motalib, misschien kan ik het leventje van mijn familie beter niet verstoren.
Na drie weken rondreizen voelen ze opnieuw de drang: ze zijn toch niet gekomen voor de tijgers en de mooie tempels? Ze keren terug naar Barisal en volgen een andere strategie. Ze laten affiches drukken waarin ze om inlichtingen vragen en laten die via bussen en boten verspreiden. Kranten in Bangladesh beginnen te schrijven over de teruggekeerde zoon die zijn moeder zoekt.
Twee weken lang houden Motalib en Ingrid zitting in een hotel, van zonsopgang tot zonsondergang mensen ondervragen. Ze worden er moedeloos van. Elke dag weer talloze mensen aanhoren en elke dag weer iedereen wegsturen. Ze kunnen er niet meer tegen en besluiten te stoppen en naar India te gaan om nog twee weken bij te komen.
Twee uur voor vertrek uit Barisal staat er een jongen voor Motalib die zegt dat hij Moslem heet en zijn broer is. Motalib heeft al honderden jongens hetzelfde horen zeggen en wil weg. Er kloppen echter zoveel dingen dat Motalib begint te twijfelen. Hij besluit hem mee te nemen op de boot naar Dhaka om meer te vragen. Alles wat de jongen zegt, klopt. Uiteindelijk weet hij niet meer wat hij vragen moet. Ingrid weet het. “Vraag hem wat er met je moeder is gebeurd”. Moslem vertelt dat hun moeder zelfmoord heeft proberen te plegen met vergif en dat mensen uit het dorp haar gered hebben door mensenpoep in haar mond te stoppen om haar te laten overgeven.
Dit kon alleen Motalibs broer weten: de broers vallen elkaar in de armen. Ze gaan meteen terug naar Barisal en op vrijdag 16 december om zeven uur in de ochtend ontmoet hij zijn moeder. De volgende dag gaan ze naar het dorp. Zijn familie woont in het zelfde hutje van golfplaat, klei en stro. Vader is precies een jaar geleden overleden. Met haar zonen en dochters heeft ze net genoeg rijst per dag, uit pachtgrond gehaald, om te overleven.
Motalib en Ingrid laten al het geld en kleding achter dat ze kunnen missen en hij betaalt een schuld af die zijn moeder heeft gemaakt. Bij het afscheid zweert hij haar dat hij haar en alle broers en zusjes zal verlossen uit de armoede.
Terug in Nederland maakt hij plannen. Hij wil 15 hectare highland kopen in Bangladesh. Dat is duur, zeer vruchtbaar land waar hij een agrarisch bedrijf wil starten voor de verbouwing van groente en fruit. Ze willen zo snel mogelijk terug met een deskundig team en genoeg geld om dit te realiseren.
Zo zegt Motalib in een interview met De Gelderlander: “Pas als de eerste oogst binnen is, pas als mijn broers en zusjes genoeg weten van het boerenbedrijf om de zaak op eigen kracht voort te zetten, mag ik weer genieten van het leven. Elke nacht als ik slapen ga, zie ik mijn moeder terug zoals ik haar gevonden heb. Halfziek van de honger. Gehuld in vodden. Roerend in een pot rijst die te klein is om alle monden te voeden. Piekerend. En ik weet dat ze dan denkt aan haar zoon, die haar zoveel verdriet heeft bezorgd, maar ook beloofd heeft om geluk te brengen op haar oude dag”.